In 2004 is het Catshuis in de hens gegaan doordat er teveel peut in de lucht en het houtwerk was gekomen. Na een restauratie van 16 miljoen euro brandde het bijna helemaal uit, door gebruik van 65 liter verdunner. Niet iets om grapjes over te maken; er is een dode bij gevallen…
Aangezien de bekendste bewoner van het pand, onze premier, niet bekend staat als licht ontvlambaar, moet een ontstekingsbron de zaak in lichterlaaie gezet hebben. Men denkt aan de waakvlam van een gaskachel. Het schildersbedrijf wordt vervolgd, omdat ze te weinig geventileerd hebben en er bovendien niet zoveel peut binnenshuis gebruikt mag worden. Een waslaag verwijderen van een houten vloer mag niet met een paar emmers thinner.

Vorige maand las ik in dit blad, dat enkele schilders schouderophalend meldden dat de ruimteverwarming niet hun pakkie-an was. Dat de trage droging en dus de vertraging die het werk in de kou opliep, niet hun zaak was.
Wiens pakkie-an is de damp die in de werkruimte hangt, in dit geval zelfs een woning? Of ben ik nou piete-peut-erig? Het is toch ook fijner werken, met een beetje warmte en minder oplosmiddeldamp om je heen? En in combinatie met roken is oplosmiddel knap schadelijk! Dus een gezamenlijke verantwoording van projectchef en uitvoerders, toch?
Een schilder hield eens de werktemperatuur half in het oog, die was nog juist boven de voorgeschreven temperatuur die de lak nodig had voor een goede droging. Of uitharding? Is dat hetzelfde? En waarom zat er dan naderhand een sluierwaas over de lak, terwijl hij zich aan het werkvenster had gehouden???
Mag ik een voorzet geven?
Ten eerste is droging geen uitharding; bij droging verdampt het oplosmiddel danwel water (strikt genomen is water ook een oplosmiddel, maar iedereen denkt aan ‘organische stoffen’ zoals ook terpentine of wasbenzine, dus laten we het maar apart benoemen). Er resteert een laag dicht opeengepakte verfmoleculen die de bescherming en kleurdekking voor hun rekening nemen. Ze staan zeg maar schouder aan schouder. Latex is een bekende. Uitharding betekent dat er een driedimensionaal netwerk ontstaat waarbij de verfmoleculen elkaar “een handje geven”: ze gaan chemische bindingen aan. UV-uithardende lakken, die tegenwoordig ook voor de schilder beschikbaar zijn, maar ook meercomponentlakkken met een apart toe te voegen harder, zijn voorbeelden.
Maar een lak die door uitdamping van het oplosmiddel danwel water overgaat in de harde eindlaag, daarbij moet je de werktemperatuur extra goed in de gaten houden. Bij het verdampen wordt warmte aan de lak onttrokken, plaatselijk koelt het dus iets af. Dit kan condensvorming in de hand werken, zoals op een koude (enkelglas) ruit. Het lijkt weer pietepeuterig, maar het neerslaan van onzichtbaar condensvocht op een drogende lak heeft natuurlijk wél invloed op de uiteindelijke glansgraad en dus kleurimpressie. En kleuren die bijna exact hetzelfde zijn, vloeken bij het leven!
Wat een gemekker toch steeds met die verftechniek, steekt dat echt zo nauw? Vakmanschap is factureerbaar. Liever Pietje Precies dan een Sluwe Sloddervos, denk ik dan maar.
Edward Uittenbroek
Bron: Schildersvakkrant, januari 2006



